Je bevindt je hier:

Realiteit van muziek op de radio

Na een project in samenwerking met RE:VIVE mocht ik door de (muziek)archieven van Beeld & Geluid. Hierbij speelde continu de vraag; hoe is deze plaat hier terecht gekomen? Nog specifieker; hier dacht ik aan nadat ik de Sympathy Nervous langspeler tegenkwam. Dit vormde de basis van mijn stageonderzoek bij Beeld & Geluid: hoe verplaatst de muziek zich en hoe komt het in collecties terecht?

Na een project in samenwerking met RE:VIVE mocht ik door de (muziek)archieven van Beeld & Geluid. Hierbij speelde continu de vraag; hoe is deze plaat hier terecht gekomen? Nog specifieker; hier dacht ik aan nadat ik de Sympathy Nervous langspeler tegenkwam. Dit vormde de basis van mijn stageonderzoek bij Beeld & Geluid: hoe verplaatst de muziek zich en hoe komt het in collecties terecht?

Foto van bakken met elpees
Muziek van Sympathy Nervous

Sympathy Nervous - Inverted Type. (Vanity records, 1980, Japan)

RE:VIVE

Eind 2018 werd ik gevraagd om deel te nemen aan het RE:VIVE project ‘From the Archives’. Hierin werden de deelnemers gevraagd om door de platencollectie van Beeld & Geluid te gaan en hier een persoonlijke selectie uit te maken voor een radiopresentatie. Net zoals de beleving van het ‘lied’ ontstaat er hierdoor een dialoog tussen verscheidene werelden. Muziekenthousiasten die nu op een collectie terugkijken waar ze zelf het ontstaan en de connecties van de muziek niet van weten. Tevens hebben de deelnemers een andere context waardoor ze muziek anders benaderde en dus wellicht andere delen van de collectie belichten.

De muziekcollectie van Beeld & Geluid bevat een ruime selectie aan platen met een grote diversiteit aan genres, van klassieke muziek tot verschillen popmuziekstijlen. Een deel hiervan komt van de NOS Fonotheek vandaan. Hier werden platen verzameld en beheerd voor het gebruik op de radio en televisie.

De programma’s waren het begin van het onderzoek naar de samenstelling van de collectie. Dit gaat voornamelijk over hoe de platen in de collectie terecht zijn gekomen en niet over de muziek zelf.

Omdat het voornaamste deel van de collectie afkomstig is uit begin tot midden jaren '80 heb ik me ook gericht op deze periode. Daarnaast was het grootste gedeelte waarmee ik in aanraking kwam populaire muziek; vandaar dat het onderzoek zich verder toespitste op Hilversum 3.

Hierbij was het doel de keuzes van programmamakers te begrijpen. Om de overwegingen en middelen van de programmamakers te kunnen contextualiseren. Het ultieme doel is niet zozeer erachter hoe een specifieke langspeler hier terecht is gekomen, maar waarom dat is gebeurd.

De verzameling aan uitzendingen die voor het RE:VIVE programma zijn gemaakt i.s.m. Red Light Radio. Behalve programma’s waar de muziek vooral gebaseerd is op de voorkeur van de programmamakers zijn er ook thematische jazz- en klassieke muziek programma’s.

 

Hegemonie

Muziek bestaat uit vloeibare en vaste eigenschappen; een lied is vast, verbonden in een geluidsdrager en kan hier niet van splitsen. Echter, de geluidsdrager zelf is wel mobiel en kan verplaatst en blootgesteld worden aan verschillende condities. Dit is een fysieke reactie; elke speler met toebehoren (zoals het geluidssysteem) produceert in verschillende ruimtes een ander eindresultaat. Tevens is dit ook een metafoor voor de creatie van het lied. Zo is de muziek (de daadwerkelijke frequenties die hoorbaar zijn) fysiek verbonden aan een veelvoud van verschillende onderdelen.

De compositie ondergaat een soortgelijk proces waarin het blootgesteld wordt aan een veelvoud van verschillende onderdelen. De compositie is een reflectie van alle invloeden die een componist op dat moment heeft. Deze invloeden zijn zowel vast als vloeibaar. Bijvoorbeeld; lokale muziektradities kunnen gezien worden als ‘vaste’ eigenschappen, trends in muziek en de eigenschappen van andere stijlen kunnen beschouwd worden als vloeibare eigenschappen.

Muziek is dus een reflectie van het web waarin het zich bevindt. Dit betekent ook dat muziek niet als een losstaand iets gezien kan worden maar als het resultaat van de omgeving. Muziek is als een foto waarin de muziek een weergave is van de relaties die een muzikant heeft met zijn eigen werkelijkheid.

Een deel van het web waaruit de muziek bestaat wordt vorm gegeven door de muzikale hegemonie. Dit is de overheersing in cultuur en de conventies hierin. De hegemonie bepaalt in hoeverre muziek acceptabel is voor de ‘norm’. Het is voor de hegemonie dan ook van belang om alle afwijkingen in te kaderen. Alle afwijkingen worden dan ook afgezet tegenover wat wordt gezien als de norm. Het fundament van muzikale subcultuur (zoals niche muziekstijlen) is dan ook de afzetting ten opzichte van de ‘norm’. Subculturen bestaan uit muzikale tekenen, hier kan je o.a. denken aan tempi, timbre, instrumentatie en structuur, als extra-muzikale tekenen, waaronder bijvoorbeeld kleding en andere interesses die gelinkt zijn aan een subcultuur. Alle tekenen van subculturen komen dus voort uit een afzetting en kadering van de huidige hegemonie. De muzikant is bij het musiceren aan het onderhandelen tussen persoonlijke interesses die gebaseerd zijn op zijn/haar web en de afzetting hiervan tegen de ‘norm’.

Personen hebben zelf een denkbeeldige realiteit van muziek. Deze is geheel gevormd door ervaringen. Niet alleen betekent dit dat hun eigen muziek en hun beeld hiervan door ervaringen wordt gevoed, maar dat alles hier ook mee wordt vergeleken. Mensen die onderdeel zijn van subculturen hebben dus een eigen invulling van hun muzikale realiteit. Deze realiteit is gevormd naar hun beeld van de hegemonie t.o.v. hun muzikale voorkeur. Aangezien eenieder een eigen denkbeeldige realiteit heeft, hebben programmamakers dit ook. Deze denkbeeldige realiteit beïnvloed de voorkeuren van deze makers.

Radionetwerk

Het radiolandschap is sterk gevoed door haar genealogie. Deze genealogie is continu aan het meemuteren met de hegemonie. Ook in de geschiedenis van de Nederlandse radio is dit duidelijk waar te nemen.

De oprichting van Hilversum 3 komt voort uit het piratenradio verleden. Er is een grote groep jongeren in de jaren '60 die zich vermaken met populaire muziekgenres, wat een tegenbeweging is op de klassieke/serieuze muziek die voornamelijk gedraaid werd op Hilversum 1 en 2. Deze verandering die een podium biedt aan tegencultuur zorgt er geleidelijk voor dat lichtere muziekstijlen onderdeel zijn geworden van de hegemonie.

De verbeterde toegankelijkheid van deze lichtere muziekstijlen zorgde voor de versnelling en verandering van de consumptie van muziek. De term ‘arbeidsvitaminen’ was zeker niet nieuw en werd al gebruikt in de vroegste fases van de Nederlandse radio. Maar de toegankelijkheid van de populaire muziekstijlen zorgde voor een toename in het gebruik van de radio in de jaren '70. Dit ging gepaard met een toename in populariteit van de televisie. Deze bewegingen tezamen zorgde voor de verbintenis tussen medium en functionaliteit. Populaire muziek werd hierna sterk verbonden aan een werkomgeving. De relatie tussen functionaliteit en muziek ging vervolgens ook een rol spelen in het selectieproces. Populaire muziek kreeg op deze manier meer zendtijd, maar moest dus wel aan voorwaarden voldoen waarmee ze kon functioneren in een werkomgeving.

Ondanks de toename in de populariteit van de lichte muziekstijlen waren er grote verschillen bij de omroepen. Alle omroepen met zendtijd op Hilversum 3 hadden een ander idee over hoe de zender in te vullen die was ontstaan voor de lichtere muziek. Een groot verschil zat in het verdiepen van populaire muziek t.o.v. ‘het vervullen van de behoefte’ in het draaien van wat het meest populair was. Hierbij speelde ‘de commercie’, het behalen van luistercijfers, al een grote rol.

Programmamakers

De programmamakers hadden nu te maken met een veelvoud van afwegingen. Zij zelf hebben ‘denkbeeldige realiteiten’ waarin ze muziek ontvangen en hierover een mening vormen. Deze worden gevoed door hun ervaringen en zijn continu in ontwikkeling. Extra-muzikale ervaringen kunnen deze ook extreem beïnvloeden.

Een afbeelding van de zine Spleen van februari 1983

Een afbeelding van de zine Spleen uit februari 1983. Dit was een zine dat hoorde bij de wekelijkse Spleen show op de VPRO. Hierin kon men o.a. afspeellijsten en achtergrondinformatie van de muziek vinden. De show richtte zich voornamelijk op experimentele/niche-popmuziek maar ook andere muziekstijlen kwamen hierin voorbij. Dit is een voorbeeld waarin naar voren komt dat de programmamakers ook in aanraking komen met andere kunsten en dit hun beïnvloed. Uiteraard bestaan deze connecties ook wanneer deze minder of niet expliciet zijn.

De programmamakers hadden uiteraard hun eigen netwerken in welke ze in aanraking kwamen met nieuwe muziek. Veel hiervan werden gevoed door hun eigen interesses; programmamakers met een specialisatie in muziekstijlen hadden uiteraard een netwerk met anderen die in hetzelfde genre opereerden. In hun netwerk vergaarden zij meer informatie en nieuwe muziek, wat resulteerde in de uiteindelijke programma’s. Hierbij gebruikten ze ook het bijhouden van vakliteratuur, het frequent bezoeken van (speciaal-)import muziekwinkels en het onderhouden van persoonlijk contact met anderen in het genre als informatiebron. Opmerkelijk is dat vaak naar voren kwam dat informeel contact een grote bron was voor programmamakers. Dit was bijvoorbeeld contact met bands in de lokale scenes die programmamakers tijdens reizen tegenkwamen. Deze informele interacties hadden een sterke invloed op de denkbeeldige realiteiten van de programmamakers.

Programmamakers hebben aangegeven dat specifieke interacties hun hebben beïnvloed. Deze interacties kunnen gezien worden als een significant onderdeel van hun web. ‘Mijlpalen zijn niet alleen geografisch maar ook biografisch en persoonlijk’ (Hebdige, 1988). De significantie van elke interactie wordt bepaald door de persoon en het web dat er al heerst. Elke interactie van de programmamakers wordt dus afgewogen tegen de realiteit die zei al hebben.

Behalve dat programmamakers zelf muzikale interesses hadden waren ze zich ook bewust van hun diplomatieke positie. Ondanks de claim tot ‘muzikale vrijheid’ bleek dat programmamakers voor verschillende omroepen hun programma’s anders benaderden. Een verdediging hiervan was dat elk programma een thema of opzet had en ze zich daarnaar tot een zekere mate schikten. Er was een consensus dat hun vrijheid iets anders inhield bij de verschillende omroepen. Dit is niet alleen te wijten aan de omroepen en de ideologieën ervan maar ook de perceptie die de programmamakers hierover hadden. Ook deze perceptie maakt deel uit van de denkbeeldige realiteit die eenieder heeft. Door een, vaak vooraf, ingenomen positie over de omroep en wat deze wil uitdragen zijn de programma’s vaak een dialoog van de muzikale voorkeur van de makers en hun afwegingen richting de omroepen en de luisteraars.

Het bestaan van dit dialoog werd herbevestigd door de waardering van het tijdstip. Vrijwel alle programmamakers ondervinden een groot verschil in dag- en avondprogrammering. Hierbij ging het niet alleen om de hoeveelheid luisteraars, dat overdag meestal hoger lag, maar ook om het soort luisteraar. Zo was de muziek overdag toegankelijker, als het ware: arbeidsvitaminen. Hiertegenover stond dat avondprogrammering iets meer de ‘diepte’ in kon gaan door bijvoorbeeld andere muziekstijlen te belichten, of door de minder populaire nummers die op albums stonden, maar niet de ‘hitsingles’ waren, te spelen.

Het bewustzijn van de positionering van het programma (het tijdstip, de omroep, welke dag, etc.) had dus een aanzienlijk invloed op het programma zelf. De samenstelling van de huidige overblijfselen van de collectie, alsmede wat daadwerkelijk op de radio te horen was, kan je dus niet toeschrijven aan een persoon maar aan de voortdurende mutaties van de webben waarin de personen die hiermee te maken hadden zich bevonden. Wij zouden de gearchiveerde radioprogramma’s van weleer dus niet als een losstaand tijdsdocument moeten beschouwen maar als een reflectie op het web waarin deze shows zich bevonden. Een radioprogramma geeft dus niet een glimp denkbeeldige realiteit van de maker; maar deze realiteit afgezet tegen hun ideeën van de context van het programma.

 

Heel erg bedankt voor de hulp, interviews en meer; Greg Markus, Bas Agterberg, Erik Lucassen, Bob Rusche, Bram van Splunteren, Ferry Maat, Machgiel Bakker en Richard Zijlstra.

 

Meer info

Voor meer over de verplaatsing van muziek en Nederlandse Radio geschiedenis zie o.a.:

  • Appadurai, Arjun. Modernity al large: cultural dimensions of globalization. Vol. 1. U of Minnesota Press, 1996.
  • Connell, John and Chris Gibson. Sound Tracks: Popular Music, Identity and Place. Routledge, 2001.
  • Deleuze, Gilles, and Félix Guattari. A thousand plateaus: Capitalism and schizophrenia. Bloomsbury Publishing, 1988.
  • Hebdige, Dick. Subculture: The Meaning of Style. Routledge, 1988.
  • Wijfjes, Huub, ed. Omroep in Nederland: vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 1919-1994. Waanders, 1994.